Op basis van onderzoek door GGNet bleek dat bij 27 procent van de bijna 1000 onderzochte langdurige psychiatrische patiënten de hoofddiagnose bijgesteld moest worden. Bij 35 procent van de onderzochte patiënten bleek de behandeling niet passend bij de diagnose. Bij maar liefst 51 procent van de patiënten zijn nieuwe inzichten naar boven gekomen die mogelijk relevant zijn voor de verdere behandeling. De uitkomsten van het onderzoek leverde GGNet vorig jaar zomer veel reacties op (zowel negatief als positief). Inmiddels heeft GGNet het herdiagnose-traject voortgezet, door opnieuw dossiers van 1000 patiënten tegen het licht te houden. De uitkomsten van het onderzoek worden zodanig geanalyseerd dat GGNet daar lering uit kan trekken voor het vervolg. Mirjam Schleijpen, directeur divisie Ambulant en Marlies Snelleman-van der Plas, beleidspsychiater van de divisie Ambulant en regiomanager, lichten de nieuwe aanpak toe en vertellen wat het herdiagnostiektraject GGNet heeft opgeleverd.
Waarom zijn jullie het herdiagnostiektraject gestart?
Mirjam Schleijpen: “Het idee kwam bij een aantal behandelaren vandaan. Zij vonden dat we de afgelopen jaren, met name in de FACT-teams* met veel patiënten maar weinig psychiaters en psychologen, de patiënten niet de juiste behandelingen konden bieden. Ze wilden niet langer deze verdunde zorg leveren. We waren ervan overtuigd dat bij deze groep patiënten veel meer herstel mogelijk was door opnieuw te kijken en passende behandeling te bieden.”
Marlies Snelleman-van der Plas: “In het begin was de reactie: ‘jeetje moet dat er ook nog bij?’ Maar toen teams ermee aan de slag gingen werden ze enthousiaster omdat het nieuwe inzichten gaf en het bleek zinnig voor de patiënt. Je hebt als behandelaar een behandelrelatie met je patiënt. Als beiden denken dat het goed gaat, dan is het lastig om nog kritisch op jezelf en het proces te zijn. Een blinde vlek heet niet voor niets een blinde vlek.”
Mirjam Schleijpen: “We hebben niet gezegd: ‘je moet het precies zo doen’. Wel hebben we gezegd: begin bij patiënten die het langst en meest intensief in zorg zijn. Teams zijn er zelf mee aan de slag gegaan. De aanpak verschilde per team.”
Welk effect heeft het herdiagnostiektraject op de wachttijden?
Marlies Snelleman–van der Plas: ”Het kostte in eerste instantie veel tijd om aan herdiagnostiek te doen. Die tijd kun je niet besteden aan nieuwe patiënten. Het hielp dus op de korte termijn niet bij het wegwerken van de wachttijden. Op de langere termijn verwachten we dat meer patiënten herstellen en dat er een positief effect is op de wachttijden.”
Mirjam Schleijpen: “Bij de eerste ronde van het herdiagnostiektraject hebben we ook een aantal dossiers helemaal kunnen afsluiten. Deze mensen (red.: het ging om 165 patiënten) gingen terug naar de huisarts of praktijkondersteuner of basis GGZ. Maar een groter deel kwam in aanmerking voor een passende behandeling die we niet altijd meteen konden bieden, we hebben nu bijvoorbeeld een langere wachtlijst voor traumabehandelingen.”
Het belang van goede diagnostiek werd duidelijk in het herdiagnostiektraject. Pakken jullie het stellen van een diagnose nu anders aan?
Marlies Snelleman–van der Plas: “We werken nu meer met screeningsinstrumenten. Dit geeft aan de start van een behandeling al meer inzicht in de problematiek. Zo zetten we nu een screener in voor laagbegaafdheid, de SCIL.” Een screener is een vragenlijst die de patiënt of de behandelaar invult.
Mirjam Schleijpen: “We hebben de afgelopen 2 jaar gekeken naar de vraag wanneer het effectief is om screeners in te zetten. We doen bijvoorbeeld een pilot met het afnemen van de SCIL aan de voordeur. Zo willen we onderzoeken of (en wanneer) het effectief is de SCIL direct na binnenkomst van de patiënt in te zetten. Bij FACT-patiënten nemen we in principe altijd de SCIL af.”
Jullie zijn nu bezig met het vervolgtraject met opnieuw 1000 patiënten. Wat doen jullie nu anders?
Marlies Snelleman-van der Plas: “We zijn bezig de manier van herdiagnosticeren te veranderen: we gaan het integreren in de reguliere behandelplancyclus. Op het moment dat de behandeling stagneert willen we een second opinion invoeren. Dan kijkt een andere behandelaar mee, iemand die de patiënt nog niet kent. Dit werd vorig jaar nog niet in alle teams zo opgepakt.
In de psychiatrie is de diagnose niet keihard. Er zijn veel zachte criteria die verschillend te interpreteren zijn. Dat maakt het soms ingewikkeld. Een blik van een ander kan dan helpen. Herdiagnosticeren is ook nuttig omdat behandelingen zelf ook in ontwikkeling zijn. Bijvoorbeeld: een behandeling voor trauma blijkt nu bij veel meer mensen mogelijk dan voorheen. Bij patiënten waarbij het eerder afgeraden werd omdat het zou ontregelen, starten we nu toch een traumabehandeling. De uitkomsten van dit tweede herdiagnostiektraject hebben we overigens nog niet. Die verwachten we op korte termijn.”
Wat kunnen andere organisaties van jullie leren?
Tips van Marlies Snelleman-van der Plas en Mirjam Schleijpen:
- Wees bereid om in je eigen keuken te laten kijken; als behandelaar heb je altijd blinde vlekken. Je ziet soms dingen over het hoofd als je langer bezig bent met een patiënt. Laat een ander meekijken om te checken of je nog op de goede weg bent. Bijvoorbeeld door een interne second opinion.
- Ga het gewoon doen; je kunt er heel veel over discussiëren maar wij zijn het gewoon gaan doen. Zo kwamen we erachter dat het heel zinnig is. Begin op de klinische afdeling voor langdurige zorg; daar verblijven patiënten vaak al heel lang. Deze groep patiënten kan waarschijnlijk meer opknappen dan dat nu gedacht wordt.
- Zorg dat er een kartrekker is.
Meer informatie:
Mirjam Schleijpen – directeur divisie Ambulant GGNet: m.schleijpen@ggnet.nl
Marlies Snelleman-van der Plas – beleidspsychiater divisie Ambulant en manager regio Apeldoorn GGNet: m.snelleman@ggnet.nl
Bij het Team Communicatie, communicatie@ggnet.nl, is de samenvatting van het onderzoek op te vragen.
* FACT-teams behandelen en begeleiden mensen die een ernstige psychiatrische aandoening hebben in combinatie met problemen op andere levensterreinen (wonen, werken, sociale contacten, financiën etc.). Deze behandeling en begeleiding vindt plaats in de eigen omgeving van de cliënt.